Op de vierde zondag in de Veertigdagentijd, de vastenperiode voor Pasen, staat predikant Henk Leegte (57) voor een driekwart gevulde Singelkerk, een voormalige schuilkerk uit 1608 van de vrijzinnige geloofsgemeenschap Doopsgezind Amsterdam. De dienst draait om het bijbelverhaal uit het Nieuwe Testament over de door Jezus uit de dood opgewekte twaalfjarige dochter van Jaïrus en de genezing van een vrouw die al jaren aan bloedingen lijdt.
Leegte leest het verhaal mooi voor om het vervolgens in zijn preek – bij de Amsterdamse doopsgezinden een ‘overdenking’ genoemd – te plaatsen in de context van hedendaagse beslommeringen als het taboe op de overgang (al noemt hij dat woord niet) en bemoeizuchtig ouderschap (Jaïrus is nog niet zo goed in loslaten). “De twee vrouwen zijn geheimzinnig met elkaar verbonden,” zegt hij, “al pretendeer ik helemaal niet die geheimen hier even op te klaren,” waarna hij een aantal overwegingen meegeeft waar de aanwezigen thuis zelf mee aan de slag kunnen als ze er iets in zien.
Twee dagen later, aan de koffie in de bibliotheek van de kerk, begint Henk Leegte het gesprek met een korte uitleg van hoe hun kerkgemeenschap in elkaar zit. Sinds 2000 is hij een van de drie vaste predikanten van de tegenwoordig ruim vijfhonderd Amsterdamse doopsgezinden. “Typerend aan de doopsgezinden is dat we een omgekeerde piramide vormen. De leden zijn de baas, de kerkraad bestuurt namens de leden en daaronder zit de dominee. Je kunt dat ook zien. Onze kerkraadbank zit vast aan de preekstoel om duidelijk te maken dat we geen aparte domineeskaste hebben. Ik ben als iedereen, met het verschil dat ik theologie heb gestudeerd.”
‘Je zou kunnen zeggen dat wij van alle christelijke stromingen het ergst vervolgd zijn’
“De kerk is ook anders ingericht dan de meeste kerken, namelijk in de breedte. In andere christelijke kerken ga je van beneden op naar het altaar of de preekstoel. Bij ons zit de gemeente in een halve cirkel op dezelfde hoogte als de dominee. Zij vergadert rondom het woord, dat is het idee. Eigenlijk heeft de ruimtelijke indeling meer weg van een synagoge dan van een kerk. De doopsgezinden wilden tijdens de Reformatie in de 16de eeuw terug naar hoe het allemaal begon. En dan kom je vrij snel uit bij een synagoge.”
Aan de buitenkant is het gewoon een prachtig grachtenpand. Ik was bijna bij de rooms-katholieken van hiernaast, in de Krijtberg, naar binnen gelopen, want dat ziet er echt uit als een kerk, met torens en klokken.
“Tot Napoleon de scheiding tussen kerk en staat invoerde, werd de doopsgezinde gemeente gedoogd. Haar kerkgebouwen mochten niet zichtbaar zijn vanaf de straat. De doopsgezinden en andere dissenters mochten geen openbare ambten uitvoeren of in het leger en werden uitgesloten van de gildes. Je zou kunnen zeggen dat wij van alle christelijke stromingen het ergst vervolgd zijn, namelijk zowel door de katholieken als door andere protestanten die vonden dat doopsgezinden de Reformatie te radicaal wilden doorvoeren.”
“Het verschil tussen de stromingen was dan ook groot. De calvinisten, die het voor het zeggen hadden, zeiden dat alles is voorbestemd. Als mens kun je eigenlijk niets doen behalve afwachten, en in elk geval niet Onze Lieve Heer manipuleren met kaarsjes en wierook. De moderne variant is: het moet zo zijn. Volgens de katholieke leer konden – en kunnen – mensen wel wat doen, door de zeven sacramenten af te vinken. Voldoe je daaraan, dan zal het goedkomen met je ziel, maar de uitvoering ervan ligt in de handen van de kerk, zij regelen het voor je. De doopsgezinden daarentegen zeiden f…”
Hij stopt met praten.
Fuck de kerk?
“Zoiets, maar dan op z’n 16de-eeuws. Ze wilden de kerk als instituut afschaffen. Want hoezo kerk? Het enige dat bestaat is de gemeente, bestaande uit volwassenen die daar zelf voor kiezen. Met theologie zijn doopsgezinden nooit zo bezig geweest. Nog steeds niet. Eigenlijk is geloven voor hen leven in de stijl van Jezus. Goede werken ja, maar vooral maatschappelijke, niet kerkelijk. Doopsgezinden komen ook niet elke zondag naar de dienst. Je gaat af en toe, om contact te houden met de gemeenschap en je te laten corrigeren en te gezeggen, maar geloven zit ’m bij ons niet in elke zondag op de eerste rij in de kerk zitten. Het gaat er vooral om of je maandag iets doet voor een ander – voor de weduwe, de wees en de vreemdeling, om maar iets Bijbels te noemen. Het gaat om wat je doet, wat je gelooft moet je verder zelf weten. Ik kan namelijk niet in jouw hoofd kijken, maar ik kan wel zien of je in de wapenhandel zit.”
Uw verhaal van zondag ging ook over moderne problematiek.
“De Bijbel is zo actueel als de pest. De vragen van menszijn – waar kom ik vandaan, waar ga ik naartoe, wat kom ik hier doen, waarom is alles zoals het is? – blijven altijd hetzelfde, ook al leven wij in een totaal andere context. Dat heeft iets geruststellends.”
“Bovendien is de Bijbel een heel dik boek, dat de basis vormt van onze cultuur. Er staan een heleboel verhalen in. Je vindt altijd wel iets dat de kern raakt. Religie gaat natuurlijk over alles. Over ethiek, gerechtigheid, gezondheid, sociale rechtvaardigheid, over poëzie, geschiedenis, toekomst. Over alles. Het hoort ook erg bij mensen, denk ik, niet zozeer een kerk, maar wel het verlangen naar zin en betekenis.”
U zei net dat mensen bij jullie in de kerk zelf mogen weten wat ze geloven. Maar tijdens die dienst had u het wel de hele tijd over God. Hoe werkt dat dan?
“Bijbels denken betekent hier altijd: denken in een driehoek. Ik, de ander en de Ander, met hoofdletter. Iedereen mag zelf iets maken van die Ander, die ik vaak het geheim van het leven noem, maar op zondagmorgen tijdens de dienst heet het God. Anders schiet het niet op. Vergelijk het met voetballen. Als we eerst moeten overleggen of we kiezen voor twee goals of voor vier, en wie dat dan bepaalt, komen we nooit aan spelen toe. Er is in het leven altijd een spanningsveld tussen het individuele en het gemeenschappelijke. Wij zeggen hier: we nemen de Bijbelse traditie met die oeroude verhalen en daar vertrouwen we gewoon maar op. Weten wij veel. Weet u het zeker? Tuurlijk niet. Niemand weet hoe het zit met God. Het gaat erom wat jij ervan maakt als je een kind krijgt, of als er iemand doodgaat van wie je houdt, of als je denkt: waar moet het naartoe met de wereld?”
‘Als kerken te veel met zichzelf en met macht bezig zijn, perverteren ze’
“We zijn natuurlijk hysterisch individualistisch geworden, iets waar de doopsgezinden van harte aan hebben bijgedragen met de benadrukking van gelijkheid en vrijzinnigheid. De VPRO is binnen deze muren opgericht. In 1911 hadden wij al de eerste vrouwelijke predikant, acht jaar voor ze politiek stemrecht kreeg. Homoseksualiteit, echtscheiding, abortus; over dat soort micro-ethische dingen moeten mensen zelf beslissen, vinden doopsgezinden. Zolang je een ander niet schaadt.”
Intussen maken kerken er zelf best wel vaak een potje van.
“Zeker. Als kerken te veel met zichzelf en met macht bezig zijn, perverteren ze. Dat hebben we helaas kunnen aanschouwen in talloze misbruik- en corruptieschandalen die tot op de dag van vandaag na-echoën. Met als gevolg dat mensen geloof en vertrouwen gaan verwarren met het instituut kerk, waar ze terecht weerstand tegen hebben. En dat is jammer.”
“Als er bij ons een schandaal is, gaat het altijd over jatten. Van oudsher hebben doopsgezinden altijd veel fondsen bij elkaar gebracht; als gedoogden konden ze op niemand terugvallen, ook financieel niet. Het is een aantal keer voorgekomen dat een bestuurder een greep in de pot deed. Bij ons in Amsterdam gelukkig niet.”
Wat vindt u het meest veranderd sinds u vijfentwintig jaar geleden aantrad in de Singelkerk?
“Dat het ontzettend antireligieuze, het beeld dat de kerk er alleen maar is om je arm en dom te houden, voorbij is. Dat is echt een boomer-ding. Ik zie opvallend veel mensen verschijnen van wie de ouders gelovig waren opgevoed, dat zelf hebben afgeschud en die nu met enige verbazing zien dat hun kind uit eigen beweging naar de kerk gaat. Ik merk sowieso dat het de laatste tijd drukker wordt in de kerk, en dat er opvallend veel jongeren komen. Kennelijk omdat ze voelen dat het over henzelf gaat, ze herkennen zich in de verhalen.”
Niet vooral omdat ze bang zijn door de agressie en de chaos in de wereld?
“Dat vraag ik geregeld en meestal zeggen ze dan: nee, niet zozeer bang, want wat kun je nou helemaal doen. Bovendien was er altijd al reden voor angst. Ze komen omdat ze een soort anker nodig hebben vanwaaruit ze willen leven. Niet meegaan in het recht van de sterkste met de grootste bek en het meeste geld, maar deel uitmaken van een groep mensen voor wie oog hebben voor je naasten de norm is, zonder te pretenderen dat ze weten hoe het allemaal verder moet.”
Misschien is het voor jongeren ook een bestrijding van fatalisme.
“Ongetwijfeld. Vertrouwen zoeken. Er is een apocrief verhaal over Luther waarin hij zegt dat als hij zeker zou weten dat morgen de wereld vergaat, hij vandaag een appelboom zou planten. Jij en ik kunnen morgen ook onder lijn 1 komen, en toch moet je vandaag leven alsof het een cadeau is en je afvragen wat jij daar voor goeds mee kunt doen, op jouw manier. En dat hoeft niet groot te zijn. We hebben hier kerkpraatgroepjes, ook voor jongeren. Waar hebben ze het over? Gevoelens, verliefdheid, vriendschap, trouw, wat ze willen worden. Allemaal Amsterdamse pubers die volop in het vrije leven staan. En wij zien dat ze ontzettend opfleuren van zo’n veilige plek waar ze weinig oordelen en veel begrip en interesse treffen, aan de hand van een verhaal uit de Bijbel.”
Weet u hoe het is gesteld met de Bijbelkennis van jonge Amsterdammers, buiten kerkpraatgroepjes?
“Dat houdt niet over, zacht gezegd. Veel mensen, jong en minder jong, weten niets van de Bijbel en van de religieuze geschiedenis. Dat die kennis verdampt, is natuurlijk uiteindelijk vooral bezwaarlijk. Waar komen we als samenleving terecht als niemand meer het verhaal kent van de barmhartige Samaritaan? Daar maak ik me wel druk over.”
“Geen idee of het hiermee samenhangt, maar weet je wat ik vaak hoor de laatste jaren, in alle gesprekken die ik voer door de hele stad? Dat mensen zich pas ergens bij willen aansluiten als ze het overal mee eens zijn. Een abonnement op een krant? Nee, bedankt, want daar staan ook dingen in die me tegenstaan. Lid worden van een politieke partij? Geen sprake van, want ik ben het niet met alles eens. Natuurlijk ben je dat niet, want dat bestaat namelijk niet. De grap is dat je moet zeggen: ik voel me hier thuis genoeg om mee te dragen. Gaat het helemaal over jou? Nee. Zijn er mensen bij die je vervelend vindt? Ja, altijd. Tref ik als dominee iemand die ik vreselijk moeilijk vind, dan probeer ik altijd ook iets kwetsbaars en liefs te ontwaren. Lukt bijna altijd. Religie komt niet voor niets van religare, wat verbinden betekent in het Latijn. Maar dan moet je wel het vermogen ontwikkelen om een beetje los te komen van jezelf.”
Komt u uit een doopsgezind gezin?
“Ja, mijn familie gaat vele generaties terug in de doopsgezinde religie. Ik ben geboren in Den Haag, maar opgegroeid in Haren, een dorp net buiten Groningen, waar bij mijn vader bij de overheid werkte. Hij zei altijd: je moet ergens wonen waar een spoor is en een doopsgezinde kerk. Het spoor omdat je er weg moet kunnen en de kerk omdat je niet meer gaat als je er te ver vandaan woont. Doopsgezind zijn hoorde bij ons leven. In mijn beleving ging dat nooit over moeten, over zwarige dingen, of over schuld, het ging erg over mooie verhalen en interessante vragen.”
Hoe deed u het op school?
“Op de middelbare school was ik een ontzettende alfaleerling. En altijd nieuwsgierig naar religie. Een goed vriendinnetje kwam uit een praktiserend joods gezin. Als ik bij haar over de vloer kwam, dacht ik: dit is hetzelfde als bij ons, maar anders. Daar wilde ik gewoon meer van weten. Het leek me ook verstandig iets te gaan studeren wat ik leuk vond, om de kans te vergroten op een baan waar ik lang plezier aan zou beleven. Dat bleek zo te zijn.”
Krijg je als theologiestudent iets mee van alle religies?
“In mijn tijd wel. En Bijbelwetenschap, religiewetenschap, ook veel filosofie en menswetenschap, psychologie, antropologie; het is echt een fantastische studie. Je hoeft niet gelovig te zijn om theologie te studeren. Net als dat je niet gezond hoeft te leven om medicijnen te kunnen studeren. Ik heb ook altijd op openbare scholen gezeten – dat vinden de doopsgezinden belangrijk, want je hebt met de hele wereld te maken. Mijn eerste christelijke vorm van onderwijs ever was de domineesopleiding. Daar wordt geloof verondersteld. Heel spannend vond ik het. Hoe ik dat zou vinden, en of ik wel genoeg geloofde.”
Of ze misschien toch in uw hoofd konden kijken.
“Haha, ja, of dat ik mezelf zou ontmaskeren als nihilist. Dat viel mee gelukkig. Ook omdat een hoogleraar – goede vent – me geruststelde. Hij zei: ‘Doe nou maar gewoon. De gemeente zal je dragen.’ En dat is ook zo. Je doet het toch met elkaar. Een oud-collega van mij was vroeger journalist. Je moet in dit vak van mensen houden, zei hij een keer. Ook van hun rare of irritante dingen.”
We zijn ook best raar en irritant, natuurlijk.
“Natuurlijk. En dat helpt. Je kunt bovendien pas een pastor zijn als je eerst goed ben afgedwaald in de krochten van je eigen ziel. Naast allerlei opleidingen. Ik heb goede keuzes gemaakt, maar ik heb ook met demonen moeten vechten.”
Welke?
“Ja, nou, van alles. Het onder ogen zien van angsten, twijfels en onzekerheden. Zoals iedereen.”
Waar schaamt u zich voor?
“Dat ik rook en dat het me nog steeds niet is gelukt daarmee op te houden.”
Wanneer bent u begonnen?
“In mijn studententijd. Ik denk in een poging niet te veel een suffe theologiestudent te zijn.”
Bent u niet bang voor enge ziektes?
“Jawel, heel erg. Ik heb ook al een aantal keer geprobeerd te stoppen, maar puur op wilskracht is het nog niet gelukt. De verslaving is te groot. Ja, het is erg. Noem het een demon. Maar weet je wat het is? Ik kan mensen beter helpen met hun zingevingstwijfels als ik weet dat ik geen haar beter ben. Een vraag die de laatste tijd steeds terugkomt in onze bijbelgroepen en na de zondagsdiensten is deze: wat kan ik doen, in deze tijd, in een zo gefragmenteerde wereld?”
Wat is daarop uw antwoord?
“Ik heb een heel lijstje. Ten eerste: betalen voor je nieuws, dus een abonnement nemen op een krant als je dat kunt betalen. Wat je ook moet doen is al je buren groeten, altijd. Elke keer weer. Ook als ze niet teruggroeten: blijven doen. Gewoon doorgaan. Ben je lid van een club of een vereniging en ze vragen je voor een commissie of een bestuur: ja zeggen. Waarom? Omdat iemand het moet doen, ze vragen het niets voor niks, anders valt de samenleving uit elkaar. Dat is een van de dingen van nu die ik lastig vind: je kind wel op voetbal doen, van alles verwachten van zo’n club, maar geen kantinedienst willen draaien. Ja, zo werkt het niet. Maar goed, wat staat er nog meer op mijn lijstje. O ja. Als je hebt gestemd – we stemmen nog altijd op mensen – ga je naar je computer en stuur je diegene een mail: hallo, ik heb op u gestemd, succes, zet ’m op. Dan krijgen politici het gevoel dat ze gedragen worden en dat draagt misschien iets bij aan de maatschappelijke losgezongenheid. Tot zover mijn lijstje. Wie nog meer weet, ik hoor het graag.”
‘Dominees die beweren dat ze niet belangrijk zijn, zeggen dat uit ijdelheid of zwakte’
Iets voor de natuur zou fijn zijn.
“Ja natuurlijk. Proberen we ook te doen, onder andere via het netwerk van Groene Kerken. Op ons dak staan planten, bloemen en vogelhuisjes om vogels en insecten aan te trekken. Het doet me denken aan een mooi gebed: ‘Geef mij kracht het goede van het kwaad te onderscheiden en daar waar ik ben het goede te doen’. Wat is nou van ons en wat is niet van ons? We hebben een tijdje geleden in de Singelkerk een gesprek georganiseerd tussen moslims, joden en christenen, vanuit het idee van dat gebed: het goede doen waar ik ben. We wonen allemaal in Amsterdam en we moeten het samen rooien. Dit ons aller back yard.”
U bent als dominee getuige van kruispunten in de levens van honderden Amsterdammers. Als ze ziek zijn, doodgaan, een kind krijgen of verliezen, trouwen of een huwelijk in rook zien opgaan. Hoe is dat voor u?
“Dat maakt bescheiden. Het is heel bijzonder dat ik bij die grote momenten mag zijn. Intussen moet ik de hele tijd bedenken dat het niet om mij gaat als ik bij een sterfbed sta of in aanloop daarnaartoe iemand een aantal keer bezoek omdat er nog iets van het hart moet. Dominees die beweren dat ze niet belangrijk zijn, zeggen dat uit ijdelheid of zwakte, want natuurlijk doe je ertoe, door je werk, maar je mag nooit de zelfreflectie verliezen. En je moet proberen oordeelloos te kijken, want de ander is bijna net zoals jijzelf, we lijken zo op elkaar.”
“Ik sprak laatst een bruidspaar. Zij was bekend met de kerk, hij niet. Ik vroeg hoe hij het vond om hier te zijn. Ik kijk mijn ogen uit, zei hij. Wat zie je dan, vroeg ik. Nou, zei hij, ik heb het idee dat de mensen een beetje liever naar buiten gaan dan ze binnenkomen. Ik zei dat hij dat misschien alleen kon voelen als dat bij hem ook zo was, en dat klopte, zei hij. Dat is toch heerlijk. Daar doe ik het voor, vanuit de wens dat er in deze stad lichte plekken blijven bestaan waar mensen in alle voorlopigheid van het leven gewoon een beetje hun best doen, en waar ze vanuit zichzelf liever en milder naar een ander kijken. De doopsgezinden zijn al vijfhonderd jaar de kleinste kerkgemeenschap in de stad, en we zullen klein blijven, maar ik heb wel het idee dat wij hier in dit huis nog wat dingen bewaren en in ere houden, zodat ze er nog zijn als het nodig is.”
Moeten we het nog even over Pasen hebben?
“Pasen is ons allerbelangrijkste, grote feest. De basis is dat je in de kerk viert dat leven sterker is dan dood, als kwalitatief begrip: het goede wint van het kwade, het licht wint van het donker. Of dat in het echt zo is, weet ik veel, maar ik wil ermee leven, hoe moeilijk het soms ook is. Gelukkig hebben we er verhalen bij.”
“Het wordt pas Pasen door het lijden heen. Dat vind ik ook mooi bedacht. Eerst stilstaan bij lijden en dood – de Matthäus-Passion, verraad, op allerlei niveaus kun je erover nadenken – maar het heeft niet het laatste woord. Ik vind het ook heel raar als mensen alleen met Pasen zelf naar de kerk gaan en niet op Goede Vrijdag. Of al die mensen die wel de Matthäus doen, maar geen Pasen vieren. Het hoort bij elkaar. Lijden, dood, leven, hoop.”
Bij de koffie zondag zei iemand tegen mij: je hebt vruchtbare en onvruchtbare hiernamaalsfantasieën. Gunt u uzelf weleens een hiernamaalsfantasie?
“Zeker. Het klinkt cheesy, maar ik word ook daarin enorm gedragen door de leden. We doen het samen, niemand weet hoe het zit, soms zouden mensen willen dat ik het wel weet, maar dan ga ik wel eerlijk met ze zijn. Ik was laatst bij een mevrouw die doodging. Ik vroeg haar of ze dacht dat er een hiernamaals is. Dat kan een dominee vragen met een zekere distantie. Ze zei: het zou me verbazen, maar zou het niet heerlijk zijn. Met zo’n lachje. Humor, een ijzersterk middel om te verdragen. En wat biedt dan troost? Het samen niet zeker weten. Het grote geheim van het leven, dat we in de kerk God noemen, is er ook nog als wij er niet meer zijn. En het was er al eeuwenlang voordat wij er waren.”
Skip the extension — just come straight here.
We’ve built a fast, permanent tool you can bookmark and use anytime.
Go To Paywall Unblock Tool